Roedeldieren leven in groepen en werken goed samen. Honden zijn nakomelingen van de wolven en beiden zijn roedeldieren. Naast honden en wolven worden gemzen en soms herten ook aangeduid als roedeldieren. Deze groepen bestaan meestal uit 5 tot 20 dieren. De grote van de groep hangt af van het leefgebied en het aanwezige voedsel in dit gebied. Mocht de voedselsituatie verminderen of de groep te groot worden, dan splits de groep zich op.
Wolven en honden in een roedel hebben een sterke hiërarchie (rangorde). De roedel wordt geleid door een alfa koppel, een reu en een teef. Mocht één van deze dieren overlijden: dan kiest het overgebleven alfa dier een nieuwe partner om de roedel te lijden, of het koppel dat 2e in rang staat kan de roedel overnemen. Meestal mogen alleen de alfa’s van de groep zich voortplanten waardoor er veel familie verbanden zijn in een roedel. De alfa’s in de groep zijn erg belangrijk en moeten de groep goed kunnen leiden. Dit is een zware taak en daarom zijn het meestal de sterkste dieren in de groep die de alfa’s zijn. Als zij eenmaal alfa zijn dan zullen ze het meest eten en daardoor ook het sterkst van de groep blijven tot zij oud worden of overlijden.
De plek in de hiërarchie bepaald heel veel. De rank van het dier heeft o.a. invloed op wanneer ze mogen slapen, jagen, hoeveel ze mogen eten en welke rol ze hebben in de groep. Om deze reden zal er regelmatig een machtsvertoon plaatsvinden om hoger in rang te komen in de roedel. Alle dieren willen hoger in rang zijn en willen hier zelfs voor vechten met elkaar.
In huishoudens met honden zien de honden iedereen die in het huis woont als hun roedel. Dit is één van de redenen waarom het belangrijk is dat je hond weet wie de baas in huis is, de alfa. Het moet altijd duidelijk zijn dat dat de mensen in het huis zijn en niet de hond. Mocht de hond zich de roedelleider voelen in huis, dan kan hij al snel de touwtjes in handen proberen te nemen.
